Toen de coronapandemie in maart 2020 losbarstte in Nederland, hielden we ons hart vast. We maakten ons ernstig zorgen over onze gezondheid, de zorg en de economie. Bedrijven vielen door de lockdowns meerdere malen noodgedwongen stil; met name de horeca, de retail en de cultuursector werden hard getroffen. Exact twee jaar later zijn we klaar met de beperkende coronamaatregelen en is het de hoogste tijd om vanuit economisch oogpunt de voorlopige balans op te maken. In 2021 zijn 1536 bedrijven en instellingen in Nederland, exclusief eenmanszaken, failliet verklaard. Dat is 43 procent minder dan in 2020 en het op een na laagste aantal sinds de start van de statistiek in 1981.
In vrijwel alle bedrijfstakken daalde het aantal faillissementen, in de horeca van 235 in 2020 naar 97 in 2021, in de logiesverstrekking daalde het aantal faillissementen met 29 en bij de eet- en drinkgelegenheden met 109. Daarnaast zijn er ongeveer 131.000 bedrijven gestopt, dit aantal is vergelijkbaar met dat in voorgaande jaren. Het percentage stoppers ligt bij bedrijven die noodsteun ontvingen lager, 2 procent, dan bij niet-gesteunde bedrijven, 9 procent. Het Bruto Binnenlands Product – BBP – is vorig jaar met 4,8 procent gegroeid en het werkloosheidscijfer over 2021 is gedaald en er is sprake van krapte in de arbeidsmarkt. (Bron: CBS)
Als je afgaat op deze cijfers lijkt het erop dat het bedrijfsleven weinig last heeft gehad van de lockdowns in coronatijd of zich snel heeft weten aan te passen. Een andere conclusie die je gemakshalve kunt trekken, is dat de steunmaatregelen die het kabinet instelde om ondernemers tegemoet te komen, zoals de TOZO, NOW, TOG en TVL, hun werk uitstekend hebben gedaan. Hoezee en alle lof voor onze overheid. Echter, er zijn drie soorten leugens: leugens, verdomde leugens en statistieken. Politici maken graag gebruik van statistieken zoals dronken mensen gebruikmaken van lantaarnpalen. Waarmee ik wil zeggen dat achter de wereld van de cijfers de waarheid schuilgaat.
Van familiebedrijven is bekend dat ze weerbaarder zijn in tijden van crisis en trouw blijven aan het personeel. Echter, een kijkje achter de schermen leert dat door de coronacrisis de continuïteit bij een vijfde van familiebedrijven bedreigt wordt en dat ze minder geneigd zijn om een beroep te doen op overheidssteun. (Bron RSM en de Universiteit van Nyenrode).
Waarom die terughoudendheid? Familie-eer en trots spelen hierin een belangrijke rol, maar echt gevaarlijk wordt het als schaamte en gezichtsverlies familiebedrijven ervan weerhoudt om hulp te vragen. Ondernemers met een familiebedrijf kiezen er eerder voor om hun pensioen op te eten dan aan te kloppen bij de overheid.
‘Dan werken we maar vijf jaar langer door’, is een opmerking die ik laatst hoorde bij een familiebedrijf. Tegelijkertijd vraag ik me in alle eerlijkheid af hoe het gesteld is met het pensioen van menige eigenaar van een familiebedrijf. Het idee dat de verkoopwaarde van hun bedrijf hun pensioenpot is, is een veel voorkomende en meestal misleidende gedachte. Mede omdat, door corona, de waarde van hun bedrijf gedaald is. Tel daarbij op dat de animo onder de jongeren om in deze tijden een horeca- of retailzaak over te nemen gezakt is naar een dieptepunt. Het stille verdriet dat schuilgaat achter de deuren van veel familiebedrijven is schrijnend en kan ertoe leiden dat diezelfde deuren niet meer opengaan. Daarom roep ik de overheid op om niet alleen oor te hebben voor deze verhalen maar vooral om kwijtschelding van uitgestelde belastingen en om de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) eerlijker en eenvoudiger te maken.